Graafkraan

Graafkraan

Mijn moeder gaf me drie voornamen: Valentijn, Nand en Rogier, hoewel ik een sterk vermoeden heb dat mijn vader ook wel een vinger in de pap te brokken had. Zijn vader heette namelijk Roger, in Rô uitgesproken als Rogé. In de rest van de grootste hap van Vlaanderen ook trouwens. Rogier klinkt wel chiquer, niet? Mijn moeders vader heette gewoon Nand. Dat was chique genoeg.

Ik geef het voorgaande mee omdat het verhaal dat volgt, geschreven wordt in naam van Rogier. Dit om te camoufleren dat ik het meemaakte als Valentijn. Zo wordt het een biografie in plaats van een autobiografie en u begrijpt straks zonder twijfel waarom ik liever niet heb dat mensen denken dat ik dit olijke avontuur zelf ervaren heb!

Het begon allemaal toen Rogier dertien was. Een jonge blonde bengel die geen interesse had in de toen vreemd aanvoelende wezens die meisjes genoemd werden, of in het bereiden van chocolademousse met fondant. Je moet weten dat Rogier drie belangrijke dingen had: iets meer energie dan de gemiddelde knaap van die leeftijd, een brein dat dag en nacht creatieve fantasievolle avontuurlijke verhalen spuide als het spattende Niagarawatervallenwater én een echte vriend.

Die vriend was Kees. Ik weet maar al te goed dat dit zijn echte voornaam niet is maar wil ook hier niet dat jullie weten dat hij eigenlijk Jan heette. Kees was een Nederlander, of zoals wij respectvol zeiden, “nen Ollander”. Kees was het type vriend dat bleef slapen (met uitzondering van de nachtelijke boterhammen-met-choco-momenten), bleef eten, bleef boomklimmen en bleef lachen. Dat laatste ondanks het feit dat Rogiers ouders de enige waren die Kees in huis lieten. Andere ouders oordeelden namelijk iets sneller. Kees zijn vader had namelijk een hoerenkot op de Kortrijkse steenweg. Een andere verklaring voor het niet welkom zijn in andere gezinnen zou je kunnen zoeken in de angst die de vaders hadden om herkend te worden. Rogiers vader was overduidelijk geen hoerenloper.

In ieder geval was het een feit dat Kees uit een iets ander sociaal nest kwam. Hij was zestien maar voelde zich prima bij een volwaardige adhd-compagnon van iets jongere leeftijd. Die jongere lichamelijk vroegrijpe partner-in-crime vond het trouwens prima om tussen de pijl-en-blaaspijpen en de crossfiets-avonturen Olga, zijn eerste pornoliefde te zien schitteren op VHS. In die tijd was dat uniek!

De gemiddelde hedendaagse psycholoog zou wellicht meteen freudiaanse verklaringen ten berde brengen over het ontbreken van enkele grenzen in het gedrag van Kees. Of over de manier waarop een dertienjarige zich liet meeslepen door die grenzeloze. Maar in de goede oude tijd waren ze gewoon bengels die De Witte Van Zichem op zwartwit TV hadden gezien. Het was toen al de schuld van de media!

En zo gebeurde het, best lezers, dat Kees en Rogier op een schemerende avond het bos van Ardooie binnenwandelden. In dat bos liggen vijvers die zusterlijk met elkaar verbonden zijn door wandelvriendelijke brugjes. Maar niet in het gezegende jaar stillekes. Toen waren die brugjes schots en scheef en vol betonrot en risicovolle boom-nabootsende leuningen. Het was het jaar dat die brugjes vakkundig geëlimineerd werden en vervangen door duurzaam en ietwat saai hout.
Om dat te doen, werd een graafkraan gebruikt. Je weet wel, zo’n naar smeervet ruikend stalen ding op rupsbanden met een voor bengels aanlokkelijk grote schep.

Het was ondertussen donker, wat op zich al spannend was want aan de ingang van het bos stond een bord met de melding dat zonsondergang de limiet was voor nachtelijk mensbezoek.
Uiteraard speelden ze wat op en rond de kraan en Rogier ontdekte al snel dat de onverantwoordelijke kraanbestuurder lompweg de lokkende rood omrande sleutel in het startslot had laten zitten. Het duurde niet lang voor die sleutel op miraculeuze wijze een slagje gedraaid werd en er op de blinkende zwarte knop gedrukt werd. De diepe ronk van de dieselmotor werd gedempt door de zuchtende bomen. De bengels liepen voor hun leven tot halfweg het bos om daarna opgewonden edoch muisstil te wachten. Te wachten om te zien of er niemand het bos in kwam lopen. Maar mensen gehoorzaamden het bord aan de ingang en kwamen niet.
Na op uren lijkende minuten slopen Kees en Rogier terug naar het monster. Omdat nieuwsgierigheid de bron is van alle leerprocessen, hadden ze na vijf minuten al door waar al de hendels voor dienden. Schep omhoog, schep kantelen, kraan draaien, rupsbanden doen knarsen op de met steentjes bezaaide kastanjedreef. Ze schepten een putje uit de rand van de vijver. Ze schepten nog een schepje uit de rand van de vijver. Twintig jaar later waren dat de enige getuigen van hun streken.

En toen besloten ze met dat ding naar cafetaria “de Keunepuppe” te rijden. Want dat was leuk.
Plots, alsof door een Goddelijke hand geslagen, kreeg Kees een helder inzicht en een verbijsterend moment van verantwoordelijkheidszin! Hij zei: “Vallie (geen mens weet waarom hij Rogier zo noemde), we stoppen ermee en rijden terug.” Dus deden ze dat. Maar hebt u al eens in een rupsbandenkraan gereden op een smalle op een dijk gelegen dreef tussen de bomen? Neen? Ik kan u met zekerheid vertellen dat zo’n manoeuvre nogal kan tegenvallen. En dat deed het ook: tegen-vallen. Ze sukkelden namelijk in de diepe gracht en de kraan viel om tegen een moedige boom van niet al te oud allooi.
Maar de boys waren ook moedig en wisten wat gedaan: de schep uitsteken en diep in de grond haken, dan trekken om zo het twintig ton wegende monster recht te trekken. Het lukte! Even! Tot de schep los schoot… en de kraan krakend terug viel tegen de al iets minder moedige boom. Ook die kraakte en de cabine van de kraan stond opmerkelijk scheef op haar lijf. Onbegrijpelijk dat die cabines niet berekend waren op bomen!
De situatie viel niet te redden dus deden de jeugdigen wat elke crimineel zou doen: Ze wisten hun vingerafdrukken en sporen in de aarde en liepen naar het cafetaria om er een raam in te gooien zodat ze de spekken, zakken chips en flessen cola konden stelen. Adrenaline, het is me wat! Bovendien namen ze wat blanco visvergunningen van de boswachter mee als garantie op een rijke visvangst gedurende de volgende jaren. Ze voeren met een werkbootje terug over de vijver en spoten een brandblusapparaat leeg om nog meer sporen te wissen. Ze waren erg verstandig destijds.

Een week lang aten ze hun buiken vol. De politie kwam. Ze controleerden Rogiers schoenen en keken of er zilver vet aan zijn fiets hing. Maar ze vonden niets want het waren andere onverstandige knapen die na hun avontuur de vetspuit uit de kraan piekten en er hun fietsen mee bespoten omdat ze dachten dat het verf was. Het was spannend, maar Kees en Rogier waren er gerust in.

Tijdens het laatste lesuur, Rogier had les dactylo op een oude takkende typemachine, kwam de dame van het secretariaat binnen. Rogier mocht naar huis want zijn moeder was ziek. Maar de knaap had intuïtie. En die was helder en duidelijk: ze weten het. De zes kilometer lange rit op de fiets was de langste ooit en naarmate de banden opwarmden, stroomden er meer en meer tranen.
Moeder stond hem op te wachten aan de achterdeur. “Jongen, dat ge dat gedaan hebt, kan ik u misschien ooit vergeven, maar dat ge tegen ons gelogen hebt nooit!”.
Soms zeggen moeders dingen die je nooit vergeet. Hoewel ik denk dat ze het Rogier wel vergeven heeft.

De politie moet ook een psycholoog gehad hebben: ze waren met drie flikken de klas van de mentaal ietwat onstabiele Kees binnen gestampt en hadden hem meegenomen naar de combi voor de ogen van de hele school. Vervolgens hebben ze hem verteld dat Rogier alles bekend had…
Rogier heeft Kees daarna nog één maal gezien, ’s nachts na het gooien van steentjes tegen het raam. De dag voor hij naar zijn moeder in Limburg vertrok.
Ze aten boterhammen met choco en lachten de zware nacht weg.

Rogier heeft nu zelf een graafkraan. Ze heet Olga.


meer lezen van Kalentijn? Klik hier.

Geef een reactie